Hij verscheen ineens op mijn 42-inch grote televisiescherm. Nog altijd even goed gesoigneerd, met de grandeur van een Italiaanse modekoning; het overhemd om het strakke zonnebankbruine lichaam staat zoals altijd ruim open. Het verfijnde aaneen gestikte stukje stof is zo wit dat Robijntje van blijdschap spontaan in tranen zou uitbarsten.
Zijn haar geverfd, met een tintje grijs in de uitlopers zodat het niet te ijdel leek – de coupe soleil was klaarblijkelijk definitief uit de kleurenwaaiers van de Italiaanse Barbiere’s verdwenen.
Juist.
Hij bestond nog, een van Italië’s grootste campionissimi. Tegenwoordig heeft hij zijn eigen fietsenmerk, prijkt zijn naam op de felgele ploegleiderwagens van een Italiaanse wielerploeg, schrijft hij een column in de Gazzetta en doet hij iets bij de televisie en in de PR. Hij speelt die rol met verve – het enige uithangbord ter wereld dat geen neonverlichting behoeft. Maar nu kwam hij vooral om zichzelf te laten zien aan de tifosi.
Mooie Mario Cipollini was terug in het peloton, tijdens de Giro d’Italia.
We schrijven Mestre, Italië, oktober 1999. Herfstvakantie. Tijd om mijn vader, destijds werkzaam in dit hoog in de laars weggestopte oord, op te zoeken. De plaats is even lelijk en niet-Italiaans als de naam doet vermoeden. Een Giro’s geleden begon hier nog de etappe richting de onmenselijke Monte Zoncolan, met stijgingspercentages van ruim 18 % gedurende enkele hectometers. (Kom daar nog eens om tijdens drie weken fietsen in Frankrijk!)
Mestre, een onbeduidend industriestadje letterlijk onder de rook van Venetië met de plaatsen Vicenza, Padova en Verona op steenworp afstand. Iedereen die met het vliegtuig richting Venetië reist, komt erdoor, want vanaf het vasteland moet je door Mestre om zo via de Ponta della Libertà in Venetië te geraken. Een plaats waar je jezelf vergeet als anderen je niet meenemen naar de werkelijkheid. Veel is er niet te beleven. Bar weinig zelfs. Hoewel, de grootste scheepswerf van Italië, Fincantieri di Marghera, is er gevestigd. Het is ook meteen de reden dat ik daar op die plaats, in die week, op dat moment mocht zijn.
De bladeren vielen in Mestre al rijkelijk van de bomen, typisch het tableau van een doorsnee Ronde van Lombardije. Of eigenlijk heel herfstig Noord-Italië. Doe je ogen dicht en denk aan welke kleuren die koersen typeren. Lichtbruin, donkergrijs. Troosteloos, regenachtig en toch op een bepaalde manier sfeervol.
En precies in die week dat ik er was, zou een wielercriterium worden verreden in de hoofdstraat van Mestre. Daarom zeurde ik al dagen dat wilde kijken naar iets wat ik niet kende: sprintraces. Twee renners pogen in een onderling duel in twee banen de kilometer lange Corso del Popelo af te raffelen, en dat in een knock-outsysteem. Een soort kortebaanschaatsen maar dan op een strook Italiaans asfalt met een stalen, of zo u wilt, carbonnen ros onder de billen.
Ook het deelnemersveld was net als een criterium; een aantal met zwart geld aangekochte bekende namen en een hoop kanonnenvoer. Tschmil, Velo, Cipollini, Celestino, Tafi, Commesso; dat waren ze wel. Het was de vers gesneden Coppa di Parma van het deelnemersveld, de rest was niet meer dan een goedkoop vacuüm getrokken stuk pancetta dat voor enkele (destijds) duizenden lires in de kapotte koeling van de plaatselijke COOP lag te bederven.
Mario Cipollini was dus ook aanwezig. Toen ook wel de Keizer van de sprint genoemd, de andere circa 179 renners figureerden slechts als dienaren. Stommelingen die kansloos in een ontsnapping voorop reden als inleidende beschieting voor een Koninklijke massasprint, werden smalend als gladiatoren betiteld. Super Mario was een veelwinnaar; goed voor ruim 200 zeges. Nog altijd heeft hij het record van meest gewonnen Giro-etappes in handen, een paar jaar later zou hij wereldkampioen worden op het circuit van Zolder en als de Tourkaravaan aan het lijden was op de Mont Ventoux, lag hij allang op het strand, met vier gewonnen Touretappes in de strandtas.
Op het moment dat het criterium in Mestre plaatsvond, reed hij al seizoenen voor een firma gespecialiseerd in koffiezetapparaten en espressomachines: De Rode Brigade. Want natuurlijk reed Mooie Mario niet in een zuurstokkenpak. Alsof hij het bij zijn intrede had geëist, had Saeco-Cannondale een van de meest stijlvolle tenues van het peloton. Egaal rood was de kleur van de uitdossing. Shirt, broek, petje, helm, bidonnen, fiets; zelfs de stuurlinten waren bij tijd en wijle rood. Nogmaals: stijlvol.
Cipollini leidde in die dagen een mondain leven als playboy. Een alfawolf die elk stukje vrouwelijke aandacht net zo makkelijk absorbeerde als de dikste Alldays. Woef woef woef. Een vleesgeworden Don Juan gezegend met een uitstraling waar de ontplofte kernreactor van Tsjernobyl u tegen zegt. De mythe ging dat hij al met honderden vrouwen het bed had gedeeld, terwijl hij toch echt gelukkig getrouwd was – en is, nog altijd. Waarschijnlijk is deze mythe ontstaan door een heimelijke wens van hem.
Pornoster. Dat kon hij nog altijd worden als het wielrennen niks werd.
Het idee alleen al. Hij, de grote kampioen, die met, laten we zeggen Cicciolina, de vermaarde politica én pornoactrice uit de jaren ’80, hijgend de pseudo-liefde bedrijft bij een smoezelig zwembad, te midden van een stel snorrende camera’s. Dat er mensen zijn die door een lens hem zijn meest intieme momenten zien meemaken met een knipperend rood stipje en de letters REC ernaast. De rillingen lopen over je rug. Een kampioen onwaardig.
Cipo was een onvoorspelbare, flamboyante kampioen. Zo kwam hij eens in een tijgerpak een etappe aanvangen, dan weer verkleed als Julius Caesar – tot afgrijzen van de dienstdoende koersdirecteur.
Het werd gedoogd. Hem dergelijk gedrag afkeuren, zou hetzelfde zijn als Johan Cruijff verbieden een mening te geven over voetbal. Het onberekenbare, impulsieve gedrag dat hem kenmerkte, was mijn geluk die dag. Op het moment dat de snijdende oktoberkou echt begon toe te slaan, en ik ter opwarming verder wilde lopen, hoorde ik de speaker zeggen dat hij er aan zou komen. Blijven staan dus.
Ik verwachtte een voorbij zoevende Keizer. Eentje met de wil om te winnen, opdat zijn ego en vooral zijn beide wangen na afloop konden worden gestreeld door de rondemissen.
Niets van dat alles.
De eigenwijze grootheid kwam stapvoets aanrijden, en voordat ik het wist stond hij ineens vlak voor me. De grootste persoonlijkheid uit het peloton hield nu voor mij halt. Zonder pers, zonder andere volgers, zonder een enkele opdringerige supporter. Hij pakte met een hand zijn stuur vast en met zijn andere hand zette hij zijn modieuze zonnebril af.
Hij gunde me een blik waardig!
‘Ciao!’
Dat was het. Meer niet. Maar het was wel Mario Cipollini die de stembanden liet trillen, op gepaste wijze met zijn lippen articuleerde en deze nu al legendarische zin van één woord de lucht in slingerde! Die mooi zalvende, lage stem die zo voor Romeo in een Italiaanse hoorspelvertolking van Romeo en Julia gebruikt kon worden. Die Cipollini. Die grote, majestueuze Cipollini.
Dit grootse gebaar had een mooie volzin verdiend. Helaas. Tot mijn grote spijt moet ik zeggen dat het er niet kwam. Perplex wist ik alleen een simpele ‘ciao’ terug te kaatsen. Hij draaide zijn hoofd weer van me af. In mijn herinnering stepte hij vervolgens weer tergend langzaam verder. Ik keek hem na, toen hij tot mijn verbazing rechts van ons, een paar meter verder, stilhield. Ik kon hem nog altijd bijna aanraken. Toen werd zijn surplace meteen duidelijk. Hij hield halt… voor een Italiaanse schone, die pal naast me stond.
Het zal eens niet zo zijn. De dame in kwestie leek zo weggerukt uit een modeblad. Hoogblond, steil haar, staalblauwe ogen, maatje 36, volgens de Milanese haute couture gekleed. Ergens tijdens die opwarmrondes voorafgaand aan de wedstrijd moet ze al zijn opgevallen – als een adelaar die zijn prooi al van verre net onder de oppervlakte van het water ziet spartelen. Dit bevestigde wel zijn mythe. Over smaak valt te twisten, maar hij had er esthetisch gezien kijk op, en er een neusje voor – waar dan ook.
Ze raakten in een geanimeerd gesprek zo leek het, terwijl de ene na de andere renner voorbij zoefde. En dat slechts drie meter naast mij vandaan, met verder vrijwel niemand in de buurt. Het enige wat me nog steeds verbond waren de dranghekken waar we beiden op leunden, behangen met reclame voor de trots van de Italiaanse auto-industrie. Het was voor mij al genoeg, nog steeds vol van de begroeting van zojuist.
Een paar minuten later fietste Cipo door, om weer even later terug te keren. Hij stopte weer bij de dame naast me en gaf haar een klein briefje. Waar haalde hij zo gauw dat papiertje vandaan? En wat stond er op?
Na het uitwisselen vertrok hij wederom net zo makkelijk. De Keizer stopte dus niet voor mij, zoveel was nu duidelijk. De hormonen hadden de overhand gekregen. Dat ik waarschijnlijk meer wist van wielrennen dan de dame naast me, maakte hem niet uit. Mij ook niet. De vakantie kon niet meer stuk.
Waarom ik nooit op het idee ben gekomen een foto met hem te nemen is me nog altijd een raadsel. Het fototoestel, toen nog gewoon met een filmrolletje, had ik namelijk wel bij.
Misschien te veel onder de indruk van het moment.
Verbluft.
Te veel respect.
Dat laatste moet het geweest zijn. Nou ja, errare humanum est zouden de vroegere Keizers van het Romeinse Rijk gezegd hebben. Vergissen is menselijk. Wat blijft is de herinnering; de herinnering dat een van de beste sprinters aller tijden me een ogenblik had toegelaten in zijn vluchtige leven.
Waar je een jongen van net veertien jaar al niet blij mee kunt maken.
Wel grappig, deze had ik twee jaar geleden al geschreven namelijk. Alleen in het kader van de Giro opgewarmd, d.z.w. een klein beetje aangepast zodat-ie actueel is.