Pijn

‘Ready…’
De trekker van het startpistool beweegt ruw heen en weer. Een doffe knal galmt door de overdekte ijsbaan. In één beweging heeft een verkleumde wijsvinger zojuist twee matadoren op klapschaatsen op weg geschoten. Twee langebaanschaatsers, onze landgenoot en een ongelukkige uit het enigszins schaatsvreemde Polen, zetten onmiddellijk hun vlijmscherpe ijzers af tegen het ijs.
Weg zijn ze.
Voor hun laatste afstand op dit WK allround.

Nog 9950 meter
Als tweederangs sprinter en 1500 meter-specialist had de Pool de zaterdagse schifting ternauwernood overleefd, waardoor deze laatste afstand op de zondagmiddag, de tien kilometer, voor hem een netelige bedoening was. Vroeger keken zijn landgenoten Pawel Zygmunt en Jaromir Radke een weekend lang watertandend uit naar het slotakkoord, hij gruwelt van deze 25 rondjes.

Daarom probeerde de Pool op een kampioenschap dertiende te worden. Of negende. Net hoeveel schaatsers tot de tien kilometer werden toegelaten, acht of twaalf. Dan hoefde hij zijn benen niet te branden aan dit zondagmiddagspektakel. Nu echter, zal hij de komende ruim dertien minuten – en met een beetje ongeluk veertien – tussen helse aarde en aardse hel balanceren, omdat hij zich per ongeluk bij de beste twaalf had geschaard. De moed was hem bij voorbaat al in de strak gestrikte schaatsen gezakt.

Nog 9600 meter
Gezwind worden de eerste meters afgelegd. Wanneer de eerste rondetijden op het grote scorebord bovenin de hal staan, ligt tegenstander Het Alweer Een Nieuw Nederlands Supertalent al een halve bocht voor; de eerste negatieve gedachtes sijpelen langzaamaan het Poolse hoofd binnen, waarna ze op zoek gaan naar de benen.
Ik moet nog 9600 meter. Help!
Je kunt het hem horen denken.
Want hier in de schaatshal van Moskou, is het stil. Op de tribune zitten twee paardenkoppen en een gedesoriënteerde wodkaverslaafde, maar verder vullen vooral eenzaam echoënde klanken de hal – klanken die alleen hoorbaar zijn wanneer de gesticulerende coach aanwijzingen over het ijs brult.
In het land van zijn tegenstrever, die na 1200 meter een halve ronde voor ligt, zou hij door een muur van geluid zijn voortgedragen.

Bocht na bocht.
Kruising na kruising.
Ronde na ronde.

Door gekke Hollanders met nog gekkere mutsen van rookworstfabrikanten op hun bol, gehuld in feloranje uitdossingen, en liters Berenburg Cola in hun kraag. Clowneske kaaskoppen die non-stop vals gezang en onherleidbare kreten uitkramen. De aanmoedigingen zouden als morfine-injecties in zijn heupen schieten.
Maar, niets ervan.
Moskovieten geven klaarblijkelijk niet veel om de schaatssport. Zijn lijdensweg zal er een van ’t meest solitaire soort worden.

Nog 5850 meter
Inmiddels ligt de Pool na 2400 meter een straatlengte achter, volgens de commentator van dienst. Hoe lang die straat is, is moeilijk te zeggen. In ieder geval wordt bij iedere volgende kruising het getal op het rondebord hoger en hoger.

33.4
33.8
34.1
34.2
34.5.

Na 4400 meter lijkt het kookpunt al bereikt. De psyche staat op kapseizen. Waarom doe ik dit? Waarom al die pijn? Waarom is dit leuk? Wanneer komt die bel voor de laatste ronde in hemelsnaam? Geen teken van een bevrijdende bel voor de laatste ronde – een godsgeschenk in dit ijselijke vagevuur, aan alle kanten schreeuwt het lichaam: ‘STOPPEN!’.
Maar de benen doen niet wat het hoofd het liefst wil. Want ondanks de verzuring continueren ze monotoon hun passen, omdat die in duizenden uren trainingsarbeid zijn aangeleerd.
De schaatsen blijven hun weg vervolgen; bij iedere beweging lijken striemende karwatsen de benen te geselen.
Kuitspieren staan op ontploffen, hamstrings zijn verworden tot gerafelde schoenveters en de voeten zijn inmiddels aan hun ontbindingsproces begonnen. Het hoofd loopt paars aan. Tanden knarsen, droge mondhoeken worden uit elkaar getrokken, scheuten melkzuur schieten als stuiterballen door het lichaam.
De pijn is overal.

Een stervende zwaan waggelt hulpeloos over de dichtgevroren waterplas.

Nog 4000 meter
Enkele ronden, vele martelingen later. Een bewegende schaduw verschijnt vanuit de achtergrond langzaamaan in zijn ooghoeken. Ongemerkt is het Verdomme-alweer-een-nieuw-Nederlands-supertalent dichterbij geslopen, waardoor nu het onvermijdelijke punt is aangebroken: hij gaat de Pool aanstonds inhalen. Gedubbeld worden, de ultieme vernedering. Alsof de gifbeker nog niet leeg genoeg was.

Energie om gedag te zeggen – bij wijze van zelfspot – heeft hij niet. De rechterarm zwaait allang niet meer en bungelt als een dood vogeltje aan het lichaam, nauwelijks meer in staat zich op te richten voor een nieuwe binnenbocht – Oystein Grødum zwaaide mooier met zijn ‘zeis-arm’ dan dit pootje doet.
Tijdens het inhaalmoment dringt de magische paradox van de duursporter zich op. Waarom, waarom, waarom? Maar ook: ‘Capituleren? Nooit!’
De tijd lijkt steeds langzamer te verstrijken en het ijs is nu echt de onvermijdelijke grote vijand geworden; ontspannen doorglijden is al lang niet meer mogelijk. De ijsvloer is nu een afgrijselijk podium, dat liefst vijfentwintig keer dient te worden afgelegd. En toch zou hij niet zonder kunnen.

Slierten kwijl verlaten opengesperde mond, longen raken oververhit. Onder aan de kin hangt een lange draad slijmvocht, dat vlak voor het rode schaatspak meedanst. Uiteindelijk valt de sliert op de grond, waarna het zich vermengt met het beslagen ijs, totdat alles ongemerkt wordt opgeveegd door de voorste punt van de schaats.
Ook wordt het zicht steeds minder; de beruchte blauwe Dokter Bibber-lijn in het midden van de baan vervaagt, de rode blokjes beginnen te bewegen. En waarom staan er ineens twee oranje pionnen bij het ingaan van de bocht?

Nog 400 meter
Rondje 24. De verdoofde trommelvliezen nemen een rammelende bel waar. Eindelijk. Alle misère is stilaan voorbij. Nog 400 meter. Nog 35 seconden lang doodgaan. Langzaamaan kan het lichaam zich opmaken voor de terugkeer op aarde, met het laatste rondje als vlucht door de dampkring. Handen drukken op de bovenbenen in de hoop, hoewel die ronden geleden al vervlogen was, een betere afzet te produceren. In de bochten stappen schaatsen houterig over elkaar. Vloeiende bewegingen zijn niet meer, de ijzers hakken en stampen op het ijs. De vloer waarop hij vrijdag naar een derde plaats was gesneld, en gisteren zegevierde op de 1500 meter, voelde nu als een kasseistrook uit Parijs-Roubaix waarover alleen klunen nog mogelijk leek.

Het laatste rechte stuk. De Pool weet wonderbaarlijk genoeg een sprintje uit zijn benen te persen, en finisht. Eindelijk.
Een oude, kreupele man is de streep gepasseerd.
Geen applaus.

Na passeren van de finishlijn kunnen zijn benen de volgende bocht niet meer coördineren. Het lichaam dat ooit in Warschau ter wereld kwam geeft zich over, en valt. Languit zijgt hij tussen inrijdende schaatsers neer, zijn eigen eiland Pampus creërend te midden van bevroren water. Diagnose: algehele malaise.
Spugen.
Hoesten.
Tranen.
Amechtig ademhalen.
De borstkas lijkt op een accordeon: het blaast zich op, en verkleint zich net zo makkelijk.
Uitgewoond.
Het hoopje mens wordt voorzichtig het middenterrein op gesleept. Nadat het mondvocht van het gezicht is geveegd en een zuurstofmasker op de neus is geduwd, richt hij zich langzaam op, om zijn tijd te aanschouwen op het scorebord:

14.25.67

Een tijd waar Johan Olav Koss, toch al gauw zo’n vijftien jaar gestopt, zich de ogen voor uit z’n kop zou schamen. Voor nu is het goed genoeg voor de laatste plaats, en dat zou zo tot het einde van de wedstrijd blijven.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *